Franca Treur

Mei 2014

Franca Treur (1979) is geboren en opgegroeid op het Zeeuwse eiland Walcheren in Meliskerke. In 1997 vertrok ze naar Leiden om eerst een jaar psychologie te studeren en later af te studeren in Nederlands en Literatuurwetenschap. In 2006 won ze een essaywedstrijd van nrc.next en Contrast. Daarop nam uitgeverij Prometheus/ Bert Bakker contact met haar op voor het schrijven van een roman. Daarnaast begon ze te werken voor NRC Handelsblad en nrc.next en dat doet ze nog steeds. Ze schrijft columns, essays en korte verhalen. Haar eerste roman ‘Dorsvloer vol confetti’ (oktober 2009) was het meest bejubelde debuut in jaren. Franca won de Selexyz-Debuutprijs en de Jan Bruijnsprijs. Ze werd genomineerd voor onder meer de NS-Publieksprijs en de Anton Wachterprijs en haalde de longlist van de AKO Literatuurprijs. In januari 2014 publiceerde zij ‘De woongroep’ en verscheen de speelfilm ‘Dorsvloer vol confetti’. De film beleefde zijn wereldpremière in Vlissingen als openingsfilm van het internationale filmfestival ‘Film by the Sea’. In 2015 was ze auteur van het Zeeuwse Boekenweekgeschenk ‘Ik zou maar nergens op rekenen’. Daarna verschenen haar verhalenbundel ‘X&Y’ (2016) en de psychologische roman ‘Hoor nu mijn stem’ (2017), dat de Zeeuwse Boekenprijs won. In 2018 verscheen ‘Slapend rijk’, in 2019 haar roman ‘Regieaanwijzingen voor de liefde’. Daarna verschenen nog ‘De Golf’ (2021), ‘Wijs van Hart’ (2014) en ‘Mijn Bijbel’ (2024).

TEKST VOOR SLUIS

Jan en Jolies maken zich klaar voor een stevige wandeling. Na de lunch vertrekken ze naar het Zwin, rond zes uur willen ze weer bij de auto zijn. Zeven uur is het tijd voor het diner. Jolies moet nog even naar de wc. Jan kijkt in zijn rugzak en stopt er nog een paar extra muslirepen in. Noodvoedsel. Hij controleert ook de tas van Jolies. Samen hebben ze drie liter water en twee thermosflessen thee. Jan ritst het zijvak van zijn rugzak open en controleert de datum van de poeders die je met water aan kunt lengen tot pap. Ze zijn nog twee jaar goed. Voor ze naar Zeeland gingen heeft Jan hun wandelschoenen nog geïmpregneerd. Ze zijn voorzien van een watertong. Hun kleren zijn geschikt voor extreme outdooractiviteiten, hoewel Jan en Jolies helemaal niet zo houden van extreme outdooractiviteiten. Gewone outdooractiviteiten vinden ze goed genoeg.

De zon laat zich niet zien, maar de wandeling verloopt naar wens. Ze kennen de route. Elk voorjaar logeren ze een week in De natte pij in Groede. Ze eten bij Den Engel, ze kennen de eigenaar. Bij Den Engel kwamen ze al toen daar nog een bakker zat. Vrijdags gaan ze naar de markt in Sluis. Bij het notenkraam kopen ze een pond macadamia’s. De Zeeuws-Vlaamse kust herkent hun voetstappen, in de herhaling ligt voor hen het geluk.Ze doen kalm aan. Daar hoeven ze niets over af te spreken, dat gaat na al die jaren vanzelf. Ze zien een scholekster en een tureluur. Verder alleen gewone vogels, maar ze zijn al erg blij met de scholekster en de tureluur. Ze hebben er foto’s van gemaakt.

Hun auto is de enige op de parking aan de Leon Lippensdreef. Iedereen is al naar huis.
‘Wil je een beker thee?’ vraagt Jolies. ‘Het is ervoor.’
‘Ja,’ zegt Jan, ‘doe mij maar een lekker theetje.’
Over haar beker bekijkt Jolies het schemerige parkeerterrein. ‘Hé,’ zegt ze. ‘Wat is dat? Die grijze bult?’
‘Een konijn,’ zegt Jan, die beter in de verte ziet dan zij. ‘Een dood konijn of zoiets. Het stikt hier van de konijnen.’
‘Ik ga kijken,’ zegt Jolies. ‘Nu wil ik het weten ook.’
Het is inderdaad een konijn. Hij ligt in een plasje bloed, maar hij is niet dood. Zijn neus gaat angstig op en neer.
‘Wat is er met je gebeurd?’ vraagt Jolies. Ze bukt. ‘Arm beest. Goed volk hoor. We zijn goed volk.’
‘Hij moet uit zijn lijden worden verlost,’ zegt Jan.
Hij kan zien dat Jolies nog met haar gedachten bij redden is. Maar dat beest, daar is geen redden meer aan. Een kind kan het zien.
‘Denk je niet dat een dierenarts misschien?’ vraagt Jolies.
‘Misschien wat?’ vraagt Jan.
Ze lopen terug naar de auto. Jan start en doet groot licht aan. Ze rijden richting het konijn.
‘Wil je niet uitstappen?’ vraagt Jan. ‘Zoiets is geen leuk gehoor. Ik heb ooit een haas tegen de grill gehad. Je slaapt er de hele nacht niet van.’
Jolies denkt even na. ‘Ik laat je niet in de steek,’ zegt ze. ‘We doen dit samen. Laten we anders muziek aanzetten. Dan slapen we vannacht gewoon.’
Jan laat het gas los en wacht tot Jolies de muziek aan heeft gezet. Het gaat sneller als hij het zelf doet, maar hij weet dat het soms beter is om te wachten.
Jolies drukt op het knopje van de cd-speler. ‘Pavarotti’ komt er in blauwe neonletters op het schermpje.
Jolies kijkt vragend naar Jan. ‘Die?’
‘Dan moet je hem goed hard zetten,’ zegt Jan. ‘Zal je anders net zien, raak ik hem precies bij een zacht gedeelte.’
‘Van het konijn?’ Jolies slaat haar handen voor haar ogen.
‘Bij een zacht gedeelte van de muziek,’ zegt Jan. Maar Jolies heeft het al helemaal voor zich gezien, de autoband, het trillende konijnenlijfje. Die twee die elkaar raken. De rode pap die dat geeft.
‘Kom,’ zegt Jan. ‘Het moet snel.’ Hij geeft gas.
Jolies draait de muziek op vol. Ze hebben goede boxen. De muziek moet wel buiten te horen zijn.
Dan sterft hij tenminste met Pavarotti in de oren, denkt Jolies.

‘Had ik hem nou?’ schreeuwt Jan boven de muziek uit.
Jolies denkt van wel, maar ze weet het niet zeker. Ze zet de cd even wat zachter. Ga nog maar een keer achteruit voor de zekerheid, zegt ze. Haar stem klinkt vreemd, als die van een ander. Ze draait het volume weer op. Jan schakelt achteruit en geeft opnieuw gas. ‘La donna e mobile,’ zingt Pavarotti. Romantische muziek.  Ze stappen uit met afgewend hoofd. Ze willen het niet zien. Toch kijken ze. Het konijn leeft nog, hij ligt er nog net zo bij als net. Hij ademt als een gek.
‘Gauw,’ zegt Jolies. Ze rijden nu eerst een heel stuk achteruit. Dan schakelt Jan weer in zijn 1. Hij geeft flink gas, schakelt naar zijn twee. Hij rijdt op het konijn af, en geeft een ruk aan het stuur. Zijn linkerwiel zou er nu overheen moeten gaan. Ze horen en voelen niks. Toch kan het bijna niet anders of ze hebben hem geraakt. Deze keer stopt Jan niet. In plaats daarvan gaat hij nog een keer vol gas achteruit. Dan weer vol gas vooruit, achteruit, vooruit. Soms voelen ze dat de auto iets raakt, maar het kan ook verbeelding zijn. Jolies kijkt naar Jan die schakelt en gas geeft, afremt, schakelt, gas geeft. Hij heeft er helemaal rode wangen van gekregen. Jan kijkt terug, verlegen. Ondanks alles moeten ze allebei lachen.
‘Pur mai non sentesi, felice appieno,’ zingt Pavarotti.
Felice, denkt Jolies. Geluk. Ze voelt ineens heel sterk dat ze Jan wil aanraken. Niet gewoon haar hand op zijn arm of zoiets. Echt aanraken. Ze pakt zijn hand en legt hem op haar dij. Het verrast hem, dat voelt ze. Dan streelt zijn hand haar dij, even maar. Hij trekt hem snel weer terug. Sturen moet hij. Schakelen.
Hoe lang is het wel niet geleden dat zijn hand daar lag? De aria is afgelopen. Jolies drukt op repeat. Daarna buigt ze zich naar Jan toe en geeft hem een kus.
Jan kust terug, gretig. Gretiger dan zij van hem gewend is. ‘Nou,’ roept hij. Hij doet haar stem na. ‘Nog één keer achteruit, voor de zekerheid?’
‘Waarom niet?’ roept Jolies, uitgelaten als een kind. ‘Nog één keer achteruit!’

Er wordt op Jans zijraampje geklopt. Jan draait het raam open. Jolies zet de cd zachter.
‘Goedenavond,’ zegt een stem. ‘De boswachter, aangenaam. Waar denken wij mee bezig te zijn?’
‘Wij helpen een konijn,’ zegt Jan.
‘Hij is al gewond,’ vult Jolies aan. ‘Maar misschien nog niet dood.’ Want al heeft Jan er zoveel keer overheen gereden, ze is er niet honderd procent zeker van.
De boswachter leunt op het stuur van zijn fiets. Hij praat over het verstoren van de rust, en dat nog wel na zonsondergang.
Zonsondergang, schrikken Jan en Jolies. Ze moeten naar huis. In De Engel worden ze verwacht voor het diner.
Maar de boswachter laat hen niet zomaar gaan.
‘U bent niet van hier?’
‘Best,’ zegt Jan.
‘Wat best?’ Er klinkt irritatie in door.
‘We komen uit Best. Woensel? Woensel-Noord om precies te zijn? Nee, zegt u niks? Eindhoven en dan een stukje omhoog.’
‘Wat was dat met dat konijn?’
‘Is hij dood?’ vraagt Jan aan de boswachter.
‘Wie is er dood?’ vraagt de boswachter.
‘We zijn dus een konijn aan het doodrijden,’ zegt Jan ongeduldig. ‘Misschien kunt u het zien liggen.’
De boswachter kijkt even om zich heen. Onder de bomen is het al donker. Hij ziet zo een twee drie geen konijn liggen. ‘Konijnen doodrijden,’ zegt hij, ‘dat is misschien iets dat ze boven Eindhoven gewend zijn te doen, maar hier in België is dat, zeker in combinatie met luide popmuziek…’
‘Opera,’ zegt Jolies. ‘Het was opera. Pavarotti.’
‘Zeker in combinatie met luide muziek,’ herhaalt de bowswachter, ‘is dat na zonsondergang, niet toegestaan.’
Zo komen we nooit op tijd in De Engel, denkt Jolies.
‘Zeg Jan, we moeten gaan,’ zegt ze. ‘Jean-Marc wacht met het eten.’
‘Ja, we moeten gaan,’ zegt Jan. ‘Strikt genomen is het doodmaken van konijnen ook uw taak. U heeft daar natuurlijk de apparatuur voor.’
Hij geeft gas. Bij het eind van de parking keren ze. Ze rijden terug het terrein op. De uitgang is aan de andere kant. In hun koplampen staat de boswachter, tussen drie bulten.
‘Drie?’ zeggen Jan en Jolies tegelijk. Jan stopt de auto. Ze stappen uit.
Twee van de drie konijnen kijken hen angstig aan. Ze ademen als een gek.

Franca Treur