Valentijn Hoogenkamp

Valentijn Hoogenkamp (1986) is schrijver van fictie, essays en toneelstukken. Hij debuteerde in 2021 met de roman ‘Het aanbidden van Louis Claus’, die zeer lovend werd ontvangen in de pers en werd genomineerd voor de Anton Wachterprijs. In 2023 verscheen de Duitse vertaling ‘Ich und Louis Claus’ bij Atlantik. Zijn persoonlijke essay ‘Antiboy’, een coming-of-gender over het kruispunt tussen intimiteit en identiteit verscheen in 2022 en kreeg vier sterren in het NRC Handelsblad. Valentijns werk werd bekroond met de El Hizjra Literatuurprijs en genomineerd voor de Anton Wachterprijs en ITs RO Theater Award. Hij schreef voor de Volkskrant, De Standaard, Financieel Dagblad, DW B, nY, Revisor, De Nederlandse Boekengids en Metropolis M. Valentijn werkt aan de podcast ‘Antiboy’: de podcast waarin hij kleurrijke gasten interviewt over gender, geaardheid, rollenpatronen en relaties.

 

FRAGMENT ANTIBOY

Ik ben een monster onder mijn vel. Mijn lief heeft een bril, maar ziet het niet. Daar heb ik hem op uitgezocht. Ik sluip langs de muren van de stad. De baby’s huilen in hun bakjes. Ik maak een klauw in mijn want. Mijn lief roemt mijn huid zo zacht in het donker. Ingetrokken tanden. Als ik sabbel ben ik een monster.

Ik verberg mijn gezicht maar niemand kijkt. Naast me in de bus een wezen van licht, met rode haren, pasgewassen rode haren, dat wil ik ook. De douche ontwijkt mij. Druppels vallen naast mij neer. Ik ben een monster. Verberg mijn ogen, het knerpen van de kale vogels. Kale vogels te groot voor mijn hoofd. Snavels door mijn ogen naar buiten. Je kunt me niet kussen, je tong is een worm. Naast me in de tram, zo dichtbij dat ik het ruik: een ander monster. Kleiner, lelijk, met een buik. Maar dat maakt mij niet meer of minder monster. Gewoon een ander monster. Ik krab mijn schubben open. Er onder harde huid. Ik groei elk jaar groter, nooit beter, nooit meer of minder monster. Als je eenmaal monster bent, maakt meer of minder monster niet meer uit.

‘…esthetisch ongewenst,’ zegt de plastisch chirurg.

Anti, waar ben je? In een spreekkamer zonder ramen. De zilvergrijsharige dokter heeft ooit een reality-programma gewonnen, zowel de publieksprijs als de juryprijs voor de beste reconstructieve ingrepen. Hij legt me uit welke implantaten ik kan krijgen als ik mijn eigen borsten laat verwijderen. Sinds de BRCA1-diagnose worden mijn borsten jaarlijks gescreend. Vreemde handen trekken ze haast los van mijn lichaam en duwen ze zo plat mogelijk tussen twee röntgenplaten. Een maand later volgt de uitslag, nog steeds schoon, niets te zien. Maar de dag na de uitslag kan de kwade groei alweer beginnen, pas een jaar later zichtbaar op de volgende foto. Ik heb net tegen de dokter gezegd dat ik liever een platte borst wil.

‘…voor een jonge vrouw als jij zou de buikvetoptie een groot litteken opleveren en je wilt er toch mooi uitzien in bikini.

Heb ik wel gezegd dat ik geen implantaten wil? Het gesprek wordt opgenomen op mijn mobiele telefoon. Als ik het terugluister om het beter te begrijpen schets ik de tijdlijn op een envelop. Na vier minuten noemt de chirurg met zijn prettige lage stem een borst zonder borstreconstructie ‘esthetisch ongewenst.’ Na twintig minuten zit ik zonder shirt op zijn onderzoeksbank en tilt hij met één hand mijn borst op en laat hem weer vallen, zegt dat ik mooie borsten heb en geen maat kleiner moet willen.

Als kind kende ik alleen de trans vrouwen in de talkshow van Jerry Springer. Ze zaten daar omdat hun verloofden niet wisten dat ze trans waren, dat kwamen ze opbiechten. Walging bij de verloofden en het publiek. Mijn sympathie lag altijd bij de vrouw tegen wie geschreeuwd werd. Het was toch nog steeds dezelfde persoon, waren die mannen blind? In mijn kinderbrein hadden alle trans personen een sterke wens om zich te laten opereren. Ik dacht dat als je bang voor dokters was je niet trans kon zijn.

‘Mijn schoonvader is cardioloog,’ zeg ik, ‘en die heeft zelf ook een hart, maar u heeft geen borsten.

’ Dat vindt de dokter grappig. ‘Dat denken vrouwen altijd, maar zij kennen alleen hun eigen borsten. Ik heb er in de loop der jaren veel meer gezien.’

Toch zul je nooit weten hoe het voelt dat je er altijd iets mee moet. Bedekken, beschermen of juist meer ontbloten. Toen ik ze kreeg vergat ik het eerste jaar dat ik ze had, tot een jongen uit mijn klas ingreep en zei dat ik niet langer Toos Tietloos was en echt een bh moest gaan dragen.

‘Ze voelen niet echt van mij…’ Op de opname hoor je mijn stem omhooggaan, ik begrijp bijna wat ik bedoel en hoop op een handreiking. De stilte van de arts, die tot dan toe vlot zijn antwoorden gaf. Hij zegt uiteindelijk dat het zijn ervaring is dat vrouwen die geen implantaten laten plaatsen het psychisch zwaarder krijgen na de operatie. Al mijn vragen over risico’s, over lekken, over ’s nachts wakker worden en even niet meer weten welk koud gewicht er aan je borst hangt veegt hij met een handbeweging weg, verwaarloosbare risico’s die bijna niet voorkomen.

Niet achteruit vallen, Antiboy, je moet hier blijven en heldere vragen stellen. Maar dit gesprek zit vol onzichtbare jonge vrouwen die in hun bikini’s tussen ons door dartelen. Inmiddels hebben we het over borsten als kapsels, dat niet elk kapsel iedereen staat. Daarom vraag ik om foto’s van operaties die hij heeft uitgevoerd. Hij klikt een slideshow open die een borst zonder huid toont, het vel hangt als een rode flap over haar ribben en het vetweefsel is zichtbaar. Snel legt hij een hand over de helft van het scherm en klikt door, langs bloeduitstortingen en blauwe plekken. Pas na zoveel plaatjes kan hij me een paar borsten laten zien die eruit zien als tennisballen onder een laken. Ik kijk ernaar en probeer het te willen, het net als die andere vrouwen te willen. Ik kom hier met een kankerrisico en de dokter troost me door te herhalen dat ik echt niet lelijk ga worden.

Kon ik hem maar onderbreken, zeggen: ‘Trek al je kleren over elkaar aan. Onderbroek en hemd, blouse, stropdas, pantalon met riem, hoge sokken, colbert, lange wollen winterjas of nog beter, een ski-jas vol dons, een sjaal en een bontmuts en spring in het water. Als alles zich volzuigt en je naar beneden trekt, als je 120 – 121 watertrapt tot het bijna niet meer gaat, weet je hoe zwaar mijn lichaam is. Ik kan zien dat je dol bent op je doktersjas, ook al zit er een klein koffi evlekje op de kraag, hoe graag je ermee door de gangen loopt omringd door artsen in opleiding. Als ik je zou verplichten om door die gangen te lopen in een versleten trainingspak, of in skinny jeans, of, en dit kunnen we ons allebei niet voorstellen, een bloemetjesjurk, als je moest opereren in een bloemetjesjurk, zou je dan elke patiënt, elk paar ogen apart uitleggen ‘Dit is niet wie ik ben?’

Maar aangezien hij zijn handtekening in de vorm van littekens op mijn borsten gaat zetten zeg ik niets en kijk ik alleen maar strak naar het koffi evlekje op zijn kraag. Tot hij uitlegt dat als ik er echt op sta om plat te gaan, dat zo’n eenvoudige operatie wordt dat hij die niet zal uitvoeren. Hij is overgekwalifi ceerd. Ik moet een nieuwe afspraak maken met een andere plastisch chirurg en nog een keer uitleggen dat ik geen implantaten wil die ik niet kan uittrekken voor het slapen gaan. Ik vraag de huisarts om een verwijzing naar de genderpoli en hoor over de tweetot driejarige wachtlijst voor een intake. Buiten woedt een trans summer of rage. Demonstraties op de Dam waarbij mensen snellere en betere behandelingen eisen en vrienden worden herdacht die de wachtlijst niet hebben overleefd. De kranten schrijven er uitgebreid over, dus bij gebrek aan een gesprek lees ik me in. Studies, interviews en romans, alles wat ik te pakken kan krijgen waarin trans mensen en crossdressers en genderqueers en non-binaire personages voorkomen. Ik lees over bevrijding en euforie, over liefde en anale seks als spirituele ervaring. Elke columnist heeft er een mening over, betwijfelt of het wel bestaat en of we nu niet te ver doorslaan. Het zijn niet alleen hoogleraren genderstudies en hulpverleners die uitspraken doen, ook historici en fi losofen en schrijvers zijn plotseling experts, wanen zich tot operaties bevoegde hartchirurgen omdat ze zelf ook een hart hebben. Ze proberen steeds te bepalen wat mannen en vrouwen zijn, maar willen eigenlijk bepalen wat een mens is. Ik wacht op een teken of toestemming. Een vriendin zegt: ‘Als jij niet beslist, beslist tijd voor je.

’ De vrouwen aan wie ik vraag wanneer ze zich vrouw voelen zeggen: ‘Wanneer ik word lastiggevallen in de trein.’

‘Ik werd een keer klemgereden door iemand in een busje toen ik aan het wandelen was maar toen ben ik snel weggerend, hij kreeg zijn autodeur niet van het slot.’

‘Er glijden altijd handen over je heen op de dansvloer, dat hoort erbij.’ ‘Wanneer ik mijn haren borstel.’

‘In een bikini met luipaardprint.’

‘Als mijn buik pijn doet.’

‘Dat zit voor mij toch wel in mijn borsten.’

‘Door de vriendschappen met andere vrouwen, door hoe wij voor elkaar zorgen.’

‘Ik weet eigenlijk ook niet waarom ik mezelf vrouw noem maar ik weet wel dat ik het ben.’

‘Als ik ’s avonds met mijn huissleutels tussen mijn vingers door het donker naar huis loop.’

‘Bij de kapper, als ik een tijdschrift leest met mijn haar ingepakt in folie en een jeukende kruin. Of als er een haarstreng aan mijn lipgloss kleeft.’

‘Tijdens seks.’

‘Toen hij me verliet en ik als een wraakgodin in de deuropening stond te krijsen dat ik nooit, nooit gelukkig was geweest, dat hij niet moest denken dat ik ooit, ooit een moment had genoten, al die jaren niet, dat hij een kleine pik had en slecht in bed was en dat ik zijn vrienden had afgezogen en hoe ik al wist dat ik later sorry moest zeggen maar nu nog niet, nu wilde ik hem raken en allerlei schade aandoen die een andere vrouw ongedaan moest maken. Ik weet nog welke jurk ik droeg tijdens het krijsen, als ik die achter in mijn kast zie hangen denk ik: wraakjurk.’

‘In de zomer.’

‘Bouwvakkers.’

‘Ik heb er nog nooit over nagedacht en dat lijkt me ook niet nodig. Als ik het niet was zou ik het toch wel weten? Mag ik een tegenvraag stellen? Heb je wel eens het gevoel dat je vrouwen verraadt?

‘Als gender een construct is, hoe kun je dan zeggen dat je geen vrouw bent?’ ‘Op de vrouwenafdeling, in het damestoilet en in de kleedkamer. In zee.’ ‘Ik weet het eigenlijk niet zeker. Daar werd in onze opvoeding geen aandacht aan besteed. Dus het voelt een beetje… te laat voor die vraag? En dat bedoel ik niet verdrietig.’

De man aan wie ik vraag wanneer hij zich het meeste man voelt zegt dat mannen de meeste kans hebben om door een andere man vermoord te worden en dat mannen ook aangerand kunnen worden door mannen en dat vrouwen dat altijd vergeten. Een vriend zegt: ‘Ik heb niet zoveel met het label man, wel met vriend en broer en zoon,’ en een andere man verzucht dat het bij hem hoort, net als zijn voeten. 122 – 123 ‘Wist je het altijd al?’ vragen mensen op hun beurt aan mij, maar wie gaat er van mij houden? Ik wil geen lang haar meer (maar wie gaat er van je houden), was mijn borst maar plat (en wat als je je uitkleedt en die ander een paar borsten verwacht), ik weet niet tegen welk meisje je praat (geniet nou maar van de aandacht) en ik ben nooit wie ik zou moeten zijn, zit er altijd tussenin (wat niet bestaat), er was altijd de hoop dat ik het meisje op een dag onder de knie zou krijgen, eindelijk de juiste zou zijn. Ja, ik wist het al maar ik noemde het leegte. Dat er bij mij iets ontbrak waar bij anderen iets zat. Ik wist alleen dat je van liefde moest dromen, ondertussen klonk onderhuids een schreeuw (ontsnap) en ik heb heel lang naar mijn voeten gestaard om mijn gender te bepalen.

 

Foto: Frank Ruiter