Imme Visser
September 2021
Imme Visser (1990) heeft een Bachelor Engelse taal en cultuur en een Master Creative Writing, waarin ze bij het schrijven van haar manuscript begeleid werd door auteur Fay Weldon. Nederlands en Engels voelen allebei als ‘thuis’. Ze geniet van de verscheidenheid aan vormen die ze haar schrijven kan geven. Daarom experimenteert ze met korte verhalen, prozapoëzie en filmscript. Immes schrijven draait om de misverstanden en communicatieve spanning tussen personages. Ze verkent de ruimte tussen de nietsigheid van het leven en de romantiek van grootse verwachtingen. Fragmenten van alledaagse angst en afleidingen die net buiten bereik liggen. De manier waarop verlangen ons in een bepaalde kooi vasthoudt. Ze graaft daarbij naar de essentie van wat het is dat mensen bindt en van elkaar wegdrijft. In de periode van haar verblijf in Sluis verwerkte Imme jaren van denken over vriendschap in een roman over een levenslange vriendschap tussen man en vrouw. In een drieluik met momentopnames uit hun twintiger, dertiger en veertiger jaren, verdiept ze zich in de materie van complexe vriendschappen. Wat maakt een vriend een vriend? Waarom blijven we onze vrienden zo lang trouw? Wat zijn de grenzen van zo’n ‘gekozen’ band? Een project dat eigenlijk nooit af is – maar constant in beweging. Deze fases boeien mateloos. Inzoomen op de momenten waaruit een band bestaat. Eerder publiceerde Imme al bij De Optimist, LFK Magazine, internationaal kunstmagazine Spread Magazine, en stond haar korte verhaal ‘Gember’ op de longlist van de Grote Lowlands Schrijfwedstrijd. In november 2022 lanceerde ze haar eerste poëtische bundel ‘Fundering’.
Donderdag, Zeeuws-Vlaanderen
Midden op het fietspad staat een jongen.
“I’m sorry?” zegt hij, maar het klinkt als: help.
Het lijkt alsof hij zijn voortanden mist en zijn haar is rood, net als het mijne. Ik ben de enige fietser hier, dus ik stop.
“Where is the shop?” vraagt hij.
Vanaf mijn fiets is hij miniem, ik een gigant. Ik geef hem een wirwar aan instructies. Ik kom hier niet vandaan, zeg ik, maar achter mij zijn slechts boerenvelden. Ik wijs de andere kant op. Hij slaat zijn handen voor zijn ogen.
Op het Zeeuwse land beweegt de weg als de trage bagageband waarnaast je naar je koffer staart. Ik vergeet de manier waarop ik kilometers dezelfde kant op kan fietsen, langs velden, langs kroppen, langs toeristen zonder voortanden. De auto pakken durfde ik niet, bang om voor altijd af te zijn van een lichaam met uithoudingsvermogen. Ik vergeet ook de voldoening die ontstaat wanneer ik, na dertig minuten in zon en zweet, aankom op mijn bestemming. Het kloppende gevoel in mijn keel, verlangend naar vocht.
Maar mijn doel was niet deze fietstocht. Mijn doel was het strand. Wanneer ik erop stap sijpelt het zand als vanouds mijn schoenen in. Ik voel een euforie die hoort bij de zee. Het oneindige van de horizon.
Twee mensen spelen strandtennis in een heel grote trui en een miniscuul broekje. Dit is de etiquette voor een namiddag in zomers september. Bedekte armen, koele benen. Of is het mode? Willen ze mij, de toeschouwer, laten zien dat ze, ondanks hun kou, toch ook beschikken over gebruinde, jonge benen?
Tegen de serveerster doe ik alsof ik Engelse ben. Het is gebeurd voordat ik er erg in heb.
“Hi,” zeg ik, “is it possible to get an English menu?”
Ze stamelt een ‘nee’ en veegt haar handen af aan haar schort. Duitsers en masse hier, maar Engelsen? Wanneer ze weg is, knijp ik in het plantje op tafel. Nep.
Vandaag, in de zomer van 2021, zijn mijn gedachten eenkennig. Ik zie wat ik zie. Een huis, een bord, een glas, vier stoelen. Ik had de jongen op het pad geen advies moeten geven. Na anderhalf jaar nadenken over het leven dat voor ons ligt en hoe mijn karakters zich daarin bewegen, heb ik mij nu in 2D geschikt naar mijn achtergrond.
Een terras, een bloempot, een boot, een mij. We zijn er allemaal.
Fotografie: © Oscar van Beest 2021