Thomas Heerma van Voss

Januari 2018

Thomas Heerma van Voss (1990) studeerde Engels en Nederlands en schreef de romans ‘De Allestafel’ (2009), ‘Stern’ (2013) en de verhalenbundel ‘De derde persoon’ ( 2014). In ‘Onzichtbare boeken’ schetst hij een ontluisterend maar ook geestig portret van de moderne boekenwereld. In het non-fictie boek ‘Plaatsvervangers’ (2017) vertelt hij over zijn liefde voor muziek en met name de hiphop. Hij publiceert interviews, verhalen en artikelen in o.m. De Groene Amsterdammer en op de digitale snelweg bij De Correspondent.

BEZOEKEN AAN ZEELAND

De Amerikaanse regisseur John Hughes zei ooit: ‘The hardest thing about being a writer is convincing your wife that lying on the sofa is work.’ Op mijn achttiende, toen ik begon aan wat mijn debuutroman zou worden, wist ik dat ik de rest van mijn leven wilde schrijven. Of nee, het was geen weten, eerder een halfbewust voelen: wanneer ik typte en verhalen bedacht, merkte ik dat ik kalmer werd, er verdween iets van mijn gebruikelijke onrust. Toen enkele jaren daarna veel van mijn vrienden serieuze banen kregen, gingen samenwonen, soms zelfs al een huis kochten, dacht ik: nu kan het schrijven voluit beginnen. Er waren geen afleidende colleges meer, de studentikoze periode liep ten einde, de feestdrang om me heen luwde. Voortaan klapte ik elke ochtend trouw mijn laptop open. Toch lukte het schrijven niet altijd. Er waren koffie-afspraken, halve verplichtingen, mijn moeder stond spontaan voor de deur, een vriend die met een burn-out thuiszat vroeg of ik langskwam, want ik zat toch ook thuis, niet op een kantoor. Soms kwam mijn vriendin van haar werk en zag ze me op de bank liggen, en hoewel ze zei dat ik alle tijd mocht nemen die ik wilde, voelde ik dat ze dacht: wanneer gaan we iets leuks doen, wanneer gaan we op pad? Schrijven, merkte ik, lukt het beste wanneer je volledig onbespied bent. Alleen, losgezongen van alledaagse rituelen, routines, ruis. Het verlangen naar dergelijke vrijheid – misschien is onzichtbaarheid een beter woord – dreef me in de armen van Soan Lan Ie. Het was voorjaar 2018. Via een collega-schrijver, welke weet ik helaas niet meer, ik herinner me alleen nog dat diegene me aanklampte en zei dat hij gedurende een maand in Zeeland meer had geschreven dan in de twee jaar daarvoor, hoorde ik over Soan en Schrijvers in Sluis. Diezelfde avond nog zocht ik contact met haar, en sindsdien ben ik driemaal neergestreken in de provincie Sluis.

Wat is van die keren blijven hangen? Losse flarden, sfeerimpressies, decorstukken – het zijn herinneringen die elkaar versterkt hebben, die deels in elkaar overlopen. De overal aanwezige ruimte om me heen, eindeloos veel meer dan ik kende van mijn dagelijks leven in Amsterdam; ik wist niets van Zeeland – ik kende het gebied eigenlijk alleen als antwoord op de vraag: ‘Uit welke provincie komt géén professionele voetbalclub?’ – en weet nog hoezeer ik aanvankelijk verbaasd was over de leegte overal. Ongeacht het seizoen waarin ik Oostburg aandeed, steeds trof ik hetzelfde: rustige wegen, uitgestrekte weilanden, overal genoeg parkeerruimte, een paar cafés die nooit vol zaten, de pannenkoeken die goedkoper waren dan alle pannenkoeken die ik ooit in mijn leven heb gegeten. Ook herinner ik me de verschillen tussen de afzonderlijke bezoeken. De eerste keer bracht Soan me onder in een villa die omringd was door hekken. De eigenares was op vakantie, had ik vernomen. Binnen: veel kunst, en weer veel ruimte. De meeste kamers betrad ik nooit. Er was een plastic liftje om de trap mee op te kunnen, onder de douche was een plastic stoel vastgemaakt, bij de muziekspeler lag een stapeltje cd’s klaar voorzien van het stickertje ‘voor de uitvaart’ – de restanten van de aftakeling van iemand die ik nooit zou leren kennen. Mijn vriendin kwam een weekend langs; de enige dagen van vrijheid die ik mezelf, met lichte tegenzin, gunde. We gingen naar het strand, waar het vooral heel hard waaide en waar zo te zien in razend tempo flats werden gebouwd. Er was bijna niemand, al kwam ik wel zowaar iemand tegen die ik kende: schrijfster Elke Geurts, ondergebracht in een ander huis in Sluis. Aan de kalme, bijna besmuikte manier waarop Geurts en ik elkaar groetten – alsof we de ander ergens op betrapten – meende mijn vriendin af te leiden dat Geurts en ik een affaire hadden. Een paar dagen later, toen mijn vriendin weg was, stond fotograaf Oscar voor de deur van de villa. Hij liet me Oostburg beter zien, zette me neer op een mooi bruggetje, vertelde me over zijn verhuizing naar deze streek. Terwijl ik hem hoorde praten, dacht ik: ja, dat klinkt aanlokkelijk, alles achter me laten, de anonimiteit en concentratie in deze streek opzoeken, dat wil ik ook.

Een paar jaar later mocht ik nog een keer langskomen, dit keer belandde ik via Soan in een fraai, voormalig gasthuis bij een camping. Op de eerste verdieping stond een bad waarvan ik steeds vreesde dat het door de vloer zou zakken. Er was een grote tuin, een pingpongtafel, een aanlokkelijke schrijftafel. Behalve mijn vriendin kwam ditmaal ook onze kat langs. Ze sliepen ongeveer evenveel, zeker mijn vriendin had weinig zin om uit bed te komen. Het waren de laatste stuiptrekkingen van onze relatie, al was ik me daarvan toen nog niet bewust. In de zomer van 2022 belandde ik vooralsnog voor de laatste keer in Oostburg. Ditmaal leidde Soan me naar een ruime jarenvijftig woning die deed vermoeden dat er de afgelopen decennia niets aan het interieur was veranderd. Ouderwetse meubels, kasten, stoelen; ook in dit huis liet ik veel deuren ongeopend. De vloer was gemaakt van tapijt waar op de warmste dagen veel hitte in bleef hangen. Inmiddels had ik een nieuwe vriendin, ook zij kwam voor enkele dagen langs en door dat tapijt kreeg ze voortdurend niesaanvallen. Ook zij vroeg: ‘Wat zullen we gaan…. doen?’ En ook wij gingen naar zee, waar de flats inmiddels voltooid waren en waar Elke Geurts nergens rondliep, affaires kwamen niet ter sprake.

Tijdens dit laatste Oostburgse verblijf zat ik meestal alleen in de voortuin, met uitzicht over de kleine straat. Af en toe een postbezorger. Heel soms een auto. Soan kwam langs, zoals altijd ongebreideld enthousiast, ze vroeg hoe het ging, of ik nog iets nodig had. Fotograaf Oscar liep eens langs en stak zijn duim omhoog. Hier alles onder controle, straalde die duim uit. Verder, in het straatje voor mijn tijdelijke thuis: aanlokkelijke rust, ruimte, vrijheid, ja, onzichtbaarheid. En voortdurend was mijn opschrijfboekje of laptop in de buurt, zoals tijdens al mijn bezoeken aan Sluis. In totaal verbleef ik zeventien weken in Zeeland en tijdens die periode voelde ik me vrijer dan gedurende de omringende maanden. Op de meeste dagen sprak ik niemand, ik kon ongehinderd op alle verschillende banken liggen, ik brachten hele dagen door aan drie Zeeuwse eettafels, alledaagse bezigheden of rituelen trokken niet aan me – en ik kon ongehinderd en geconcentreerd schrijven. Ik begon in Oostburg aan wat mijn roman Condities (2020) zou worden, ik schreef mijn meeste korte verhalen daar in de tuin van die camping, momenteel leg ik de laatste hand aan een nieuwe roman waar ik in gedachte lang omheen cirkelde, over ploeterde; na het overlijden van mijn vader, begin 2022, lukte het me pas om in Oostburg weer voluit te beginnen met schrijven. Voor dit alles ben ik Sluis, specifieker: de stichting Schrijvers in Sluis, nog specifieker: Soan Lan Ie, zeer erkentelijk. Op de juiste momenten maakte zij mijn wereld tegelijkertijd groter en leger. Zoals ze dat in zekere zin ook deed toen ze me recent mailde: ‘Een van de voorwaarden van resideren was het achterlaten van een stuk (ongepubliceerde) tekst, column, proza of poëzie. Bij het inventariseren van alle teksten en foto’s van onze residenten bleek jouw tekst te ontbreken.’ In mijn binnenste laaide de schaamte op, zoals zo vaak, die schaamte reist altijd mee, hoe vaak ik ook in Zeeland terechtkom: had ik in al die jaren dit tekstje, als enige bescheiden wederdienst voor al die maanden aangenaam onderduiken, niet eens kunnen opbrengen?

Meteen begon ik met typen. Ik had amper foto’s om mijn geheugen mee af te stoffen, ik kon met vrijwel niemand praten die me in Sluis had vergezeld, er waren geen getuigen of foto’s, bijna niemand heeft me daar gezien – maar ik ben er geweest, ik herinner het me allemaal nog levendig, en ik had er niets van willen missen.

Fotografie: © Oscar van Beest 2018